RVU-uitkering geen activiteit pensioenfonds
In zijn brief aan de Eerste Kamer behandelt minister Koolmees van SZW de vraag of een RVU-uitkering onder de activiteiten van een pensioenfonds valt. Bij de beantwoording van deze vraag heeft hij ook inhoudelijke experts, Prof. dr. Erik Lutjens, hoogleraar Pensioenrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam, en prof. mr. drs. Mark Heemskerk, hoogleraar Pensioenrecht Radboud Universiteit Nijmegen, bereid gevonden in te gaan op zijn argumentatie.
Kernactiviteiten van pensioenfonds
Duidelijk is dat de RVU-uitkering niet valt onder de kernactiviteiten:
– algemene risicobeheersing of fondsbeheer;
– de administratieve uitvoering van een pensioenregeling;
– het beleggen en beheren van de financiële middelen;
– de informatieverschaffing aan de deelnemers.
Valt RVU-uitkering onder een nevenactiviteit?
Ook deze vraag wordt met ‘nee’ beantwoord met de volgende argumentatie.
- Het kabinet stelt zich op het standpunt dat de RVU geen rechtstreeks verband houdt met pensioen. Een eventuele RVU heeft namelijk geen directe invloed op de (inhoud van de) pensioenregeling of andersom.
- In het kader van de taakafbakening is van belang dat pensioenfondsen zich richten op het uitvoeren van arbeidsvoorwaardelijke regelingen die collectiviteit én onderlinge solidariteit als uitgangspunt hebben. Bij de RVU is er geen sprake van collectiviteit: de groep die er gebruik van kan maken is namelijk slechts een relatief klein en vastomlijnd deel van het werknemersbestand. De RVU-regeling is ook maar tijdelijk, namelijk voor een periode van drie jaar. Bovendien vindt er geen opbouw van rechten plaats. Tevens is in het geheel geen sprake van onderlinge solidariteit tussen de deelnemers. Dit solidariteitsaspect was bijvoorbeeld wel aanwezig bij voormalige VUT-regelingen, waar een omslagstelsel gold. De kosten van de RVU worden als gezegd niet via werknemerspremies gedekt maar gedragen door de werkgevers.
- De financiering van de RVU is voor de werkgevers in (het betreffende deel van) de bedrijfstak en dat hoort niet binnen het door het werknemerscollectief opgebouwd fondsvermogen.
- Naast deze inhoudelijke argumenten is van belang dat het uitvoeren van extra taken kan afleiden van de hoofdtaak van het pensioenfonds.
En hoe zat dat met de VUT-uitkering?
In de discussie wordt vaak aangehaald dat de VUT wel uitgevoerd mocht worden door pensioenfondsen en dat dit dan ook zou moeten gelden voor de RVU. In de Pensioenwet werd destijds inderdaad toegestaan dat pensioenfondsen de VUT mochten uitvoeren. Daarbij werd wel expliciet gesteld dat de uitvoering ondergebracht moest worden in een aparte rechtspersoon. Dit is een belangrijke nuance: VUT mocht dus niet door een pensioenfonds zelf uitgevoerd worden. De uitvoering werd daarom vaak ondergebracht bij pensioenuitvoeringsorganisaties (PUO’s). Iets wat ook bij de uitvoering van RVU’s kan en voor een deel al gebeurt.
Conclusie
De uitvoering van de RVU moet, aldus de minister, niet gezien worden als een werkzaamheid in verband met pensioen omdat het te ver af staat van de kernactiviteit waarop een pensioenfonds zich moet richten: pensioen. Daarnaast zou een ruimere opstelling betekenen dat belangrijke zaken als oneerlijke concurrentie – die zijn weerslag zou kunnen hebben op de bijzondere
positie van pensioenfondsen en de verplichtstelling – alsmede het belang van de deelnemer in het geding kunnen komen. En zou het ertoe kunnen leiden dat de deur wordt opengezet voor meer taken waar pensioenfondsen een rol zouden kunnen spelen. Ook dit is een reden nu terughoudend te zijn. Tot slot is van belang dat werkgevers en werknemers ook andere uitvoeringsmodaliteiten kunnen kiezen en ook al hebben gekozen om uitvoering te geven aan de RVU.
Slotconclusie
Aangezien de analyses van prof. Lutjens en prof. Heemskerk de door de minister gegeven argumentatie ondersteunen, ziet hij geen aanleiding zijn standpunt, dat pensioenfondsen geen RVU-regelingen mogen uitvoeren, te heroverwegen.
Uit CAO-onderzoek blijkt dat inmiddels 35% van de werknemers een afspraak over RVU heeft gemaakt. Lees het in de Kamerbrief.
Bron: SZW
14 juli 2021